In de lente trekt het licht van de zon in de ontkiemende planten binnen. Ze worden door haar tot leven gewekt. Het zonnelicht wordt zelf tot stof verdicht en sterft in de plant. Zo ontstaat echter het leven op aarde, want de plantenwereld zelf voedt op haar beurt de hogere natuurrijken. Uiteindelijk brengt het licht van de zon, terwijl het in de stof sterft, het leven op aarde voort.
Wat wij als licht waarnemen is slechts de buitenkant van een geestelijk wezen, dat zich openbaart in het woord van Christus: ‘Ik ben het licht der wereld’.
Wanneer we dit woord laten samenklinken met het opbloeiende leven in de natuur dan blijkt onverwacht een grote overeenkomst: Het leven van de natuur en het lijden en het sterven van Christus worden in diepere zin één. Het zonnelicht en Christus – het uiterlijk en innerlijk aspect van hetzelfde wezen – sterven in de aardewereld en scheppen zo nieuw leven.
Maar daar waar wij het zonnelicht en het voedsel als geschenk van de natuur zonder al te veel bewustzijn tot ons nemen, wacht Christus op onze vrije daad wanneer hij spreekt: ‘Neemt en eet hiervan, dit is mijn lichaam’.
Niets anders dan de liefde voor zijn wezen, de dankbaarheid voor zijn offerdaad, de vreugde voor het nieuw ontstane toekomstperspectief en de vrije wil om dit mee te verwerkelijken noopt ons ertoe op zijn aanbod in te gaan.
Hilde Cauwenbergh